Eén van onze bezoekers is een aanhanger van Zarathustra. En hoewel hij zichzelf dus geen christen noemt, vindt hij het toch leuk om naar de kerk te komen. Pas had hij zijn vriend bij zich.

Na de dienst kwam hij naar me toe. ‘Je moet hem een bijbel geven. Hij heeft er geen, want hij is moslim.’ 
Ik keek de vriend eens onderzoekend aan – zou hij het zelf ook willen? – , maar die knikte vrolijk ter bevestiging. 
‘Volgende week, dan heb ik er eentje in jouw taal’, zei ik, eigenlijk niet denkend dat ik hem nog terug zou zien. 

Hij kwam wel terug. Ik gaf hem een bijbel in zijn taal (die ik voor de zekerheid toch maar besteld had). ‘Begin maar ergens in de tweede helft’, zei ik nog toen hij hem enthousiast in ontvangst nam en meteen bij het begin wilde beginnen. Hij zou tenslotte de eerste niet zijn die blijft steken in Leviticus of Numeri. ‘En dan stel je volgende week al je vragen maar.’

Sindsdien slaan ze samen bijna nooit een dienst meer over. Ook met pasen waren ze van de partij.

Ik preekte, hoe kan het anders, over kruis en opstanding. Het was een worsteling voor me: Begrijp ik zelf het mysterie wel goed genoeg om het uit te kunnen leggen?

De dienst mondde uit in een stil moment. Iedereen die wilde mocht als herinnering aan of verlangen naar de doop een waterkruisje in zijn hand maken. Een ritueel dat in veel oosters orthodoxe kerken aan het begin van de paasmorgen plaatsvindt.

Mensen liepen naar voren. Sommigen, katholiek, sloegen een kruis. Anderen raakten het water aan met hun hand. 

Daar gingen opeens de twee vrienden naar de tafel toe, kennelijk ook geraakt door de boodschap van een nieuw begin en nieuw leven. Ernstig stonden ze naast de schaal met water.

De man die ik de bijbel gegeven had aarzelde even, stak toen weloverwogen zijn hand uit. Zijn vriend, de Zarathustra aanhanger, tekende daarin een kruisje met water. ‘Met Jezus gestorven en opgestaan’ had hij er bij moeten zeggen, maar of hij dat deed weet ik niet, want hij zei iets in hun eigen taal.

‘Nu begrijp ik het, het kruis en de opstanding’, zei de man later tegen me. Ik vind het fijn voor hem. Maar of ik het zelf ook helemaal begrijp, dat weet ik niet. 

Wat ik wel weer begrepen heb, is dat missionair zijn soms alleen maar achterover leunen is en met open mond kijken wat er gebeurt.